Een van de kritieken op het burgerschapsonderwijs is dat deze is voorgeschreven door de politiek. Zorgen we er daarmee voor dat we studenten vormen tot kritisch denkende burgers of voegen we ze naar de huidig geldende samenleving? En wat kun je doen om die disciplinerende praktijk los te laten, om ruimte te geven voor reflectie en zo studenten écht een eigen mening te leren vormen? In gesprek met filosoof Joris Verheijen.
Joris is docent filosofie en geschiedenis. Hij geeft les op het Cygnus Gymnasium in Amsterdam en op de Hogeschool voor Toegepaste Filosofie in Utrecht. Afgelopen zes jaar heeft hij onderzoek gedaan naar de verbinding tussen de Duitse vormingsgedachte ‘Bildung’ en burgerschap, waarop hij in juli cum laude promoveerde.
“De onderwijsinstelling wordt regelmatig een mini-samenleving genoemd, maar ik zie vaak dat studenten worden voorbereid om zich aan de regels van de huidige samenleving te conformeren. Maar deze samenleving is niet een gegeven waaraan je je per se zou moeten aanpassen. Misschien kan die wel anders ingericht worden, bijvoorbeeld met meer rechtvaardigheid of een minder destructieve manier van produceren. Burgerschap is in mijn ogen veel meer dan ‘leer de huidige democratische regels en luister naar elkaar’. Voor mij is dat alsof je jongeren leert om in een rechte gang naar het gewenste doel te lopen.”
Joris vindt dat je op die manier burgers creëert die zich niet kritisch met de samenleving kunnen bemoeien, die minder interesse ontwikkelen in politiek en niet het idee hebben dat zij het verschil kunnen maken. “En dat is wel wat we nodig hebben in een wereld die aan welvaart ten onder dreigt te gaan. Er moeten belangrijke beslissingen genomen worden en dat kan alleen met generaties die hun verantwoordelijkheid kunnen nemen, die zich betrokken voelen bij wat er gebeurt en die zich niet hebben afgekeerd van de politiek.”
Hoe ziet burgerschapsonderwijs eruit volgens Joris? “Voor staatsinrichting hebben we ‘maatschappijleer’. Ik denk dat echt burgerschap meer in het verlengde van filosofie ligt. En de kern is reflectie op de wereld waarin we leven. Hoe is die wereld ingericht? Wat is mijn plek? Is er voor iedereen een plek? Is het een rechtvaardige wereld? Is het de enige mogelijke wereld? Dat zijn volgens mij vragen die bij burgerschap een rol moeten spelen.”
‘Vrijheid gunnen’
Dat reflecteren begint wat hem betreft op onderwijs-instellingen. “Want ik vind een mini-samenleving wél een mooi uitgangspunt. Je maakt studenten gelijk tot experts, ook al lezen ze geen kranten en kijken ze beperkt nieuws. Ze zijn qua onderwijsinstelling absoluut de experts met een waanzinnig scherp inzicht. Ze weten hoe dat systeem in elkaar zit en hoe rechtvaardig of onrechtvaardig dit is. Ga met je studenten de discussie aan over de regels, over de opbouw van het curriculum, over de vrijheid of onvrijheid die ze hebben bij het vormgeven van hun eigen onderwijs. In hoeverre werken de regelingen en instellingen als disciplinerende praktijken? Wat voor effect hebben ze op jou? Is dit de enige manier? Zou het anders kunnen? En wat voor inzicht verschaft je dat in de grote samenleving buiten de onderwijsinstelling?”
Joris legt deze vragen aan al zijn vijfdeklassers voor en gebruikte de input hiervan ook voor zijn proef-schrift. “De leerlingen zijn redelijk eenduidig en geven aan: ‘geef ons de vrijheid om ons eigen onderwijs te maken, om onze eigen vragen te stellen en onze eigen belangstelling verder te ontdekken in plaats van overal vastliggende programma’s te moeten volgen. Die vrijheid gun ik leerlingen en studenten graag. Dat prikkelt hun nieuwsgierigheid en kritische vermogens.”
Lopen we dan niet het risico op chaos? Vertrouwen in het vakmanschap van docenten is een vereiste, vindt Joris. “Ik denk dat docenten aan het eind van een jaar heel goed in staat zijn om te beoordelen welke studenten door kunnen en welke studenten achterlopen of extra zorg nodig hebben. Daarvoor heb je geen gestandaardiseerde normen nodig die elke vrijheid uit het onderwijs slaan. We hebben hooggekwalificeerde, enorm gemotiveerde vakdocenten. Geef hun het vertrouwen om hun eigen onderwijs vorm te geven.” Ruimte voor reflectie is er nu weinig, vertelt Joris: “We zitten namelijk allemaal in een soort race en dagelijkse routine om de juiste cijfers in de juiste vakjes te plaatsen. Hoe maak je ruimte? Heel concreet: begin te kijken of je een aantal toetsen kunt schrappen. Dat zorgt gelijk voor minder onderwijsinstelling-stress, één van de oorzaken van de achteruitgang van het levensgeluk bij jongeren, volgens het Trimbos Instituut.”
Tips
Wat kun je doen om met reflectie aan de slag te gaan? Joris geeft graag suggesties. “Stel de studenten vragen als: wat voor onderwijs-instelling zijn we met elkaar? Wat is het doel? En maken we dat waar? Hoeveel ruimte heeft iedereen om zichzelf te zijn? Of moeten we ons eigenlijk allemaal conformeren?” Een onderwijsinstelling moet minimaal een actieve studentenraad hebben, die over vragen nadenkt en zich met het onderwijs-instellingbeleid bemoeit, vindt Joris. “En dan niet zoals het meestal gaat: dat ze mogen meepraten over de kleur van de muren in de kantine. Neem studenten serieus en laat ze meepraten over het curriculum, over de beste invulling van hun eigen onderwijs.”
Een eigen krant vindt Joris ook een goed idee. “En dan niet zo’n zieltogend instituut waarin iemand plichtmatig een horoscoop en een filmbespreking plaatst. Een ‘schoolkrant’ is bij uitstek de plek waar reflecties vorm kunnen krijgen en voor het voetlicht gezet kunnen worden.”
Een volgende manier is: “Pak een discussie uit het nieuws of een kamerdebat. Daar worden al verschillende perspectieven belicht. Zet samen met de studenten een aantal uitspraken op een rijtje en bekijk steeds de waarde van waaruit een persoon redeneert. Is dat voorzichtigheid? Is het solidariteit? Is het rationaliteit? En wat is de norm die daaruit voortvloeit?”
Joris deed dat met het debat over pokkenvaccins: sturen we pokkenvaccins naar Afrika of houden we ze zelf? “Uiteindelijk zegt de minister ‘we moeten voorzichtig zijn. Dus we moeten die vaccins voor onszelf houden’. De hoogleraren en het RIVM zeiden ‘we moeten voorzichtig zijn, daarom is het beter de vaccins naar Afrika te sturen, zodat de kans kleiner wordt dat er hier iets misgaat.’” Op die manieren voer je met elkaar een gesprek en doe je tegelijkertijd een stap naar achteren om andere perspectieven te kunnen begrijpen.
Burgerschap en geletterdheid is ook een goede combi, vindt de filosoof. “Iedereen maakt zich druk over dat studenten niet geletterd genoeg van een onderwijs-instelling komen. Maar ik maak me zorgen over dat we hen een bepaalde manier van geletterdheid aanleren. Ze weten precies hoe ze volgens de geldende regeltjes een opstel moeten schrijven en een examenvraag moeten beantwoorden, maar er zit vaak niets van henzelf in de schrijfproducten. Schrijven is een manier van denken en een manier van je verhouden tot de stof. Dat wordt niet aangemoedigd door het onderwijs dat we nu aanbieden. We laten ze essays schrijven volgens een structuur met een verplichte inleiding en conclusie. Maar een essay is een vrije vorm waarin je op je eigen manier het onderwerp verkent. Die manier van schrijven staat dichter bij de schrijver waardoor die meer betrokken is.” Deze kun je dan weer in de schoolkrant plaatsen.
“Creëer ook zelf actief momenten voor reflectie. Start de les niet met ‘sla je boek open op pagina 38’. Je kunt ook beginnen met vragen: ‘hoe gaat het met jullie’, ‘wat is er gisteren gebeurd’ en ‘wat speelt er in het nieuws’. Verder zet ik actief cultuur in om het gesprek te starten. Ga eens naar het theater, er is een enorm cultuurkaart-budget beschikbaar. Ik kijk ook regelmatig film met de studenten. Je merkt dat je dan een ander soort gesprek krijgt, waarin het belangrijk is dat de studenten hun eigen ruimte in kunnen nemen.”
De bedoeling van deze inspanningen is om studenten bij te brengen dat ze individuen zijn met een eigen perspectief, een eigen oordeel en eigen positie. “Dan creëer je burgers die zelf een samenleving kunnen vormen in plaats van zich er alleen naar te voegen.”
Promotie
Het boek ‘Revolutie in de schoolgang. Radicaal-romantische Bildung in en buiten het onderwijs tussen 1789 en nu’ van Joris Verheijen verschijnt in februari bij Amsterdam University Press. Het boek is voortgekomen uit een onderwijsexperiment, waarbij hij VWO 5-leerlingen aan de hand van de teksten en begrippen van Michel Foucault, laat nadenken over de manier waarop mensen door instellingen gedisciplineerd worden. Daarna passen ze diezelfde begrippen toe op hun eigen school: hoe worden zij zelf gedisciplineerd door het reglement van de onderwijsinstelling, de toetsing of het leerlingvolgsysteem? Waarom gebeurt dat en wat vinden ze daarvan?
Reacties