Het onderwijs in Estland prijkt al jaren bovenaan in vele internationale ranglijsten. Wat is het geheim van de Europese koploper? Over koningen in eigen klas, professionele leergemeenschappen en tweerichtingsverkeer.
Veel mensen met een hart voor onderwijs kijken naar Estland. Of het nu gaat om PISA-scores, wiskunde Olympiades of de resultaten op het gebied van digitale geletterdheid, het meest noordelijke land van de Baltische Staten staat aan de top. Op het eerste gezicht is de benadering van onderwijs echter niet heel anders dan in Nederland. Maie Kitsing, adviseur van het Estse Ministerie van Onderwijs en Onderzoek, schetst de aandachtspunten: “We kijken voor onze curricula naar wat onze samenleving nu en in de toekomst nodig heeft, en dat betekent dat er naast zaken als taal en rekenen ook aandacht is voor digitale en sociale vaardigheden. Inclusiviteit en gedifferentieerd leren staan ook hoog op de agenda.”
Hebben ze dan misschien een groter onderwijsbudget of kleinere klassen? Ook dat is niet het geval. En ook Estland kent een lerarentekort dat met een gemiddelde leeftijd van onderwijsprofessionals van ouder dan vijftig, snel kan oplopen. Het grootste verschil tussen de twee onderwijsstelsels lijkt hem te zitten in de organisatie ervan.
Koning in het klaslokaal
“Onze leraren zijn de koning in hun klaslokaal”, aldus Kitsing. “Vanaf 2015 stelt het PISA rapport dat onze leraren de meeste autonomie ervaren op de werkvloer. Viive Saar, al meer dan dertig jaar leraar Engels op de Tartu Kivilinna School in Tartu, de tweede stad van het land, vertelt hoe die zelfbeschikking er uitziet op een school voor klas 1 tot en met 9 (voor leerlingen van zes tot vijftien jaar). “We komen elke week samen met leden van de vakgroep op school om onze ervaringen in de klas te bespreken, van lesboeken tot methoden en toetsen. Elke maand ontmoeten we bovendien collega’s Engels van andere scholen uit de stad en met hen organiseren we ook evenementen, denk aan een quiz voor alle achtstegroepers over Engelse cultuur of een ander thema. Met Engels als voertaal uiteraard.”
De professionele uitwisseling beperkt zich niet tot eigen vak of klas, elke twee weken ontmoet Saar een stuk of zeven andere teamleden voor interdisciplinair overleg. “Dit schooljaar overleggen we hoe wij voor onze leerlingen kunnen bijdragen aan een mentaliteit van een Leven Lang Leren. We stellen ons doelen, bedenken interventies voor in de klas, verdiepen ons door vakbladen, boeken en wetenschappelijke journals te lezen, en bespreken onze voortgang.” Een ander thema dat haar aan het hart gaat is dat van differentiatie. Geen leerling is hetzelfde: er zijn verschillen in niveau, gedragsuitdagingen en taalachterstanden – een kwart van de leerlingen spreekt van huis uit Russisch. “Je wilt ieder kind recht doen, maar er zitten maar zoveel uren in een dag. Als schoolteam komen we er steeds meer achter hoe kunstmatige intelligentie ons kan helpen ons aanbod af te stemmen op ieders vraag.”
Tweerichtingsverkeer
Hebben de leerkrachten volledig de vrije hand? Nee, geeft Saar aan. “Het is tweerichtingsverkeer. De overheid stelt een nationaal curriculum samen en deelt de kant die ze op wil gaan met het onderwijsveld. In het meest recente onderwijsplan staat onder andere dat een Leven Lang Leren meer aandacht krijgt, het wordt aangemerkt als minstens zo belangrijk als wetenschappelijke kennis. We kozen ervoor ons in dit onderwerp te verdiepen en ontwikkelen ons nu met behulp van het rijke aanbod van kennis en best practices dat constant wordt gedeeld tussen leraren, schoolleiders, onderwijswetenschappers én het ministerie. Er is een echte leercultuur, met als hoogtepunt het jaarlijkse onderwijsfestival in Tartu.”
Reacties